Bij bouwprojecten, andere buitenwerkzaamheden en buitenevenementen mogen aanwezige beschermde dieren en planten geen schade ondervinden. Een ecologisch deskundige helpt na te gaan of dit zo is.

De deskundige bepaalt ook hoe eventuele schade wordt voorkomen. Is er een ontheffing nodig, dan kan de deskundige helpen met de aanvraag. U leest hier welke rol en welke eisen de provincie Fryslân stelt aan de kwaliteiten van de deskundige en aan het onderzoek dat hij/zij uitvoert.

Taken

Bij vrijwel alle stappen rond ruimtelijke ontwikkeling en inrichting speelt de ecologisch deskundige een rol: van vooronderzoek tot aanvraag. Soms voor het uitvoeren van een onderzoek, soms als adviseur. Dit hoeft niet tijdens het hele project. De deskundige kan ook bij slechts één stap betrokken zijn. Een ecologisch deskundige vervult de volgende taken en rollen:

  • onderzoek naar aanwezigheid beschermde soorten;
  • onderzoek naar schadebeperkende maatregelen;
  • onderzoek vrijstellingen en gedragscodes;
  • onderzoek naar alternatieven;
  • hulp bij aanvragen ontheffing.

Het kan ook zijn dat de deskundige wordt ingeschakeld om toe te zien op de werkzaamheden (ecologische begeleiding) of bij het monitoren van eventuele gevolgen van de werkzaamheden.

Deskundigheidseisen

Onder een ecologisch deskundige verstaat de provincie Fryslân (het bevoegd gezag) een persoon, die meerdere jaren aantoonbare ervaring en (soort)specifieke ecologische kennis heeft voor het project waarvoor hij/zij is gevraagd. De benodigde kennis en ervaring zijn opgedaan, doordat de deskundige:

  • op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of
  • als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus;
  • Met betrekking tot soorten of specifieke soorten kan als deskundige ook iemand worden aangemerkt die:
  • op MBO-niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Wet natuurbescherming, soortenherkenning (meer dan alleen basiskennis) en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of
  • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortinventarisatie-werkgroepen en/of bescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom,  Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, It Fryske Gea, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied).

Onder specifieke ecologische kennis wordt in ieder geval verstaan:

  • kennis van de algemeen erkende en wetenschappelijke bewezen onderzoeksmethoden/methodieken en protocollen;
  • kennis van de algemeen erkende Kennisdocumenten van BIJ12;
  • de deskundige kan specifieke maatregelen begeleiden op het gebied van soorten- en gebiedsbescherming;
  • de deskundige herkent de functionaliteit van leefgebieden van beschermde soorten.

Met schriftelijke aantoonbare ervaring wordt verstaan:

  • een opgebouwde portfolio waaruit de kennis en ervaring blijkt. De portfolio kan bestaan uit een LinkedIn account of een opgesteld curriculum vitae.
  • In de portfolio is weergegeven: de genoten opleiding, de werkgever (indien relevant), eventuele cursussen/certificaten, lidmaatschap(pen) van natuurverenigingen, maar bijvoorbeeld ook verwijzingen naar ecologische rapportages waar de deskundige bij betrokken is geweest of publicaties in wetenschappelijke tijdschriften of overige publicaties van de hand van de ecologische deskundige.

Bij twijfelgevallen dient te worden overlegd met het bevoegd gezag.

Vereisten ecologisch onderzoek

Er is een verschil in diepgang van het ecologisch onderzoek. Zo wordt vooreerst vaak een verkennend onderzoek uitgevoerd, een zogenaamde ecologische quickscan. Of er nader (uitgebreider) onderzoek nodig is naar voorkomen van bepaalde soorten (bijvoorbeeld bij strikt beschermde soorten zoals vleermuizen) moet blijken uit de quickscan.

Quickscan

De quickscan bestaat uit bureauonderzoek en veldonderzoek. Het bureauonderzoek gebeurt door het bekijken van gegevens uit databanken zoals de Nederlandse Databank Flora en Fauna (NDFF), en eventueel andere databanken zoals Waarneming.nl. Tevens dient de ecologisch deskundige op zoek te gaan naar inventarisatierapporten en andere ecologische gegevens over het plangebied. Daarnaast moet er minimaal 1 veldbezoek plaatsvinden. Het doel van de quickscan is om te kijken of er beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Is het plangebied geschikt habitat voor beschermde soorten? Bij vogels en vleermuizen is het goed te beseffen dat deze bij een veldbezoek in de winterperiode vaak niet worden aangetroffen. Dat betekent niet dat hiermee is vastgesteld dat er geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Als de ecologisch deskundige de locatie/het plangebied wel geschikt acht voor de aanwezigheid van deze soorten in bijv. de zomerperiode dan is nader onderzoek naar deze soorten nodig. Dit is met name van belang voor vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (zoals gierzwaluwen, huismussen en roofvogels) en vleermuizen waarvan de vaste verblijfplaatsen ook jaarrond beschermd zijn. Als uit de quickscan blijkt dat er geen beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn, of het is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld dat het voorgenomen plan geen enkel effect heeft op beschermde soorten, door bijvoorbeeld maatregelen te nemen die effecten voorkomen of een andere uitvoering van het plan, dan kan nader onderzoek uitblijven. Wel is het belangrijk dat de quickscan goed bewaard wordt en bij controle aan het bevoegd gezag kan worden overlegd.

Hoe lang is een ecologisch onderzoek geldig?

Het ecologisch onderzoek mag niet ouder zijn dan drie jaar. Dit betekent dat de periode tussen uitvoeren van het ecologisch onderzoek en uitvoeren van de werkzaamheden ten hoogste drie jaar mag bedragen. Na drie jaar is mogelijk een actualisatie van het ecologisch onderzoek noodzakelijk alvorens met de werkzaamheden gestart mag worden. De eventuele benodigde onderzoeksinspanning van de actualisatie van het ecologisch onderzoek dient te worden afgestemd met het bevoegd gezag.

Resultaten van het onderzoek

In de rapportage van de resultaten moet minimaal het volgende zijn beschreven:

  • Wat is aangetroffen? Een inventarisatie van de volgende onderdelen:
    • Omschrijving soorten en aantal dieren van die soorten dat is waargenomen
    • Omschrijving verblijfplaatsen welke zijn aangetroffen en wat is de functie van de aangetroffen verblijfplaats (bijv. jaarrond beschermd nest, kraamverblijf, vaste rustplaats, foerageergebied, vliegroute)
    • Welke verdere aanwijzingen zijn waargenomen (bijv. nesten, poepjes, foerageren, zwermen, ander gedrag);

Indien geen soorten of verblijfplaatsen zijn aangetroffen en de inschatting is dat het plangebied ongeschikt is, dient dit te worden onderbouwd met een heldere omschrijving en foto’s waaruit dit blijkt.

  • Waar zijn de soorten en/of hun verblijfplaatsen aangetroffen?
    • Een beschrijving en kaart van de locaties van de waarneming(en)  in het plangebied (bijv. invliegers in spouw van woning) onderbouwd met beeldmateriaal. Bij voorkeur met  gedetailleerde foto’s en omschrijving (bijvoorbeeld: 3e dakpan van boven) en/of kaarten ter verduidelijking. Alleen een stip op de kaart bij een huis (of nog minder) is niet voldoende.
  • Resultaten van de omgevingscheck. Een omgevingscheck moet duidelijkheid geven over de feitelijke ecologische omstandigheden van de betreffende soort(en) ter plaatse. Wat is de functie van het omliggende gebied voor de aangetroffen beschermde soort en hoe verhoudt dit zich tot het plangebied. Het gaat dan om de directe omgeving van het plangebied. Denk hierbij bijvoorbeeld aan essentieel foerageergebied of vliegroutes. Indien de functie(s) niet als essentieel worden beschouwd dan dient dit te worden onderbouwd hoe tot die conclusie is gekomen.
  • Onderzoek naar alternatieve verblijfplaatsen, met daarbij een beschrijving van de concrete alternatieven op kaart;
  • Wat is het effect van de ingreep? Een effectanalyse
    • De effecten van de aangevraagde activiteit op de aanwezige (of mogelijk aanwezige) beschermde soorten/verblijfplaatsen;
    • Komt met de uitvoering van het planvoornemen de gunstige staat van instandhouding van de soorten in het geding?
    • Onderzoek naar schadebeperkende maatregelen (mitigerende maatregelen);
    • Indien schade niet te voorkomen valt, op welke wijze vindt compensatie plaats?
  • Integrale toetsing aan andere onderdelen van de Wnb:
    • Als het plangebied zelf geen onderdeel is van een Natura 2000-gebied maar wel nabij is, kan sprake zijn van externe werking. Dit aspect dient ook te worden meegenomen. Is er bijvoorbeeld sprake van licht- of geluidhinder of uitstoot van stikstof met mogelijke effecten in het natuurgebied?
    • Toetsing overige beschermde natuur, zoals Natuur Netwerk Nederland
    • Is er sprake van het vellen van een houtopstand? Toetsing of kapmelding bij het bevoegd gezag nodig is.
  • Onderzoek vrijstellingen en gedragscodes;

In de conclusie van het onderzoek, moet in elk geval antwoord worden gegeven op de vragen:

  • Welke soorten/verblijfplaatsen/functies zijn in het plangebied aanwezig?
  • Wat is het effect van het planvoornemen?
  • Kunnen schadelijke effecten worden voorkomen?
  • Wordt er met het planvoornemen een verbod van de Wnb overtreden? Met andere woorden is voor het planvoornemen een ontheffing/vergunning in het kader van de Wnb nodig?

Als de conclusie luidt dat schadelijke effecten op beschermde soorten niet kunnen worden voorkomen, het planvoornemen kan niet op een alternatieve wijze worden uitgevoerd én het planvoornemen dient een wettelijk belang zoals omschreven in de Wnb, dan kan een ontheffing worden aangevraagd.