Friese musea geven het verleden een duurzame toekomst
Soms, als Adrie Warmenhoven ‘s ochtends vanuit zijn woonplaats in Noord-Holland over de Afsluitdijk rijdt richting zijn werk in Franeker, dan ziet hij de zon boven het IJsselmeer opkomen. Dat is op zich al een prachtig schouwspel, maar eenmaal in Franeker wordt het dan nog een stukje mooier. Want zodra hij het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium heeft betreden loopt hij even naar de planetariumkamer om te controleren of Eisinga ook vandaag, twee eeuwen na zijn dood, weer gelijk heeft. En ja, zegt Warmenhoven, “het klopt altijd”. In de planetariumkamer kun je op één van de aanwezige wijzers namelijk zien hoe laat op welke dag de zon op zal komen. Warmenhoven is al een kleine vijfentwintig jaar de directeur van het museum, maar dit is een van de momenten die het Planetarium altijd tot een bijzondere plek zal maken.
En gelukkig is hij niet de enige die er zo over denkt, want de bezoekersaantallen schoten de afgelopen jaren flink omhoog. Eisinga liet al vanaf het prille begin van het planetarium bezoekers toe (zo beschikt het museum over een gastenboek uit 1780), maar de laatste twee decennia liep het wel erg snel omhoog: waar er in 2001 nog 32.000 mensen per jaar over de vloer kwamen, zo wisten vorig jaar een kleine 100.000 mensen het museum te vinden. Een flinke promotionele steun in de rug hierbij is dat het Planetarium twee jaar geleden tot Unesco Werelderfgoed werd uitgeroepen. Maar met zoveel bezoekers meer moet je er ook voor waken dat je collectie er niet onder gebukt gaat. Nu is het door Eisinga gebouwde planetarium met al dat hout en metaal op zich niet zo kwetsbaar, maar toch, al die bezoekers nemen, zeker met regenachtig weer, allemaal vocht mee naar binnen. Tot redelijk voor kort kwam elke bezoeker via dezelfde deur binnen als 250 jaar geleden, namelijk via de voordeur van het pand van Eisinga, daar waar het aan het plafond gebouwde planetarium zich ook daadwerkelijk bevindt. Iedereen is welkom in het planetarium (al hanteert het museum sinds een tijdje een systeem van tijdsloten om het bezoek te reguleren), maar al die aandacht heeft ook nadelige gevolgen.
Het was een van de onderwerpen die op donderdag 2 oktober aan de orde kwam in een eveneens in Franeker georganiseerd symposium over het verduurzamen van cultureel erfgoed. Het vertrekpunt was de met behulp van het KlimOp-project mogelijk gemaakte (geplande) verduurzaming van het planetarium en die van museum Joure, een op een groot industrieterrein gesitueerd museum waar je onder andere werkplaatsen kunt bezoeken van oude ambachten als klokkenmaken, koperslagers en goud- en zilversmeden. De energiecrisis van enkele jaren geleden zorgde voor flinke financiële zorgen bij het museum, waardoor de toekomst even onzeker leek. Verduurzaming was dringend nodig om het museum toekomstbestendig te maken. Hetzelfde gold tot op zekere hoogte ook voor het Planetarium in Franeker. Zowel het planetarium als het museum Joure kregen hierbij hulp van het KlimOp-programma van de provincie Friesland. Niet dat alle door klimaatadviseurs voorgestelde maatregelen inmiddels doorgevoerd zijn, maar er zijn stappen gezet. Museum Joure is inmiddels zelfs zo goed als van het gas af, zonder daarbij afbreuk te doen aan de monumentale aanblik van de panden op het terrein.
Op het symposium was dat een van de terugkerende onderwerpen van gesprek: hoe verduurzaam je nu stijlvol een oud monumentaal pand, want het geeft immers geen pas om bijvoorbeeld al het oude glas in het oude woonhuis van Eisinga te vervangen door dubbel of zelfs triple-glas omdat er zo nodig op de gasrekening bespaard moet worden. Hans de Witte van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, een van de sprekers op het symposium, bracht die boodschap dan ook maar meteen: het is vrijwel nooit mogelijk om de verduurzamingsmaatregelen die gangbaar zijn in de nieuwbouw door te voeren in monumentale panden. Al is het maar vanwege de optische of auditieve gevolgen: dat dubbele glas in een zeventiende-eeuws pand is geen kijk, maar je wilt bijvoorbeeld ook geen ronkende warmtepomp aan de buitenmuren ervan bevestigen.
In de eerste ronde van het KlimOp-programma werden veertien musea van verduurzamingsadviezen en een businessmodel voorzien. Daarbij kwam al snel aan het licht dat het verduurzamen van de, vaak monumentale panden, een kwestie van maatwerk is. Dat geldt voor het museum Joure, maar dat geldt zeker voor het planetarium in Franeker, dat in 2007 uitgebreid werd met het pand van de buren (waar vroeger een koffiebranderij in gevestigd was) en in 2016 opnieuw werd uitgebreid door ook het pand dat naast de koffiebranderij zat bij het museum te betrekken. In het pand waar vroeger een bakkerij gevestigd zat komen sindsdien de bezoekers binnen en ze hangen er ook hun jassen op, waardoor er al veel minder vocht richting het kwetsbare deel van het museum (het planetarium zelf) binnen komt. Via doorgangen kan de bezoeker nu door het museum lopen en aan het eind van de wandeling het door Eisinga gebouwde planetarium bewonderen. Dat het nog wel een flinke puzzel is om alle drie de panden te verwarmen: er loeien liefst vier cv-ketels.
Wat de boel nog ingewikkelder maakt is dat de drie panden weliswaar gezamenlijk het museum vormen, maar dat elk pand dan weer in het bezit is van een andere eigenaar: het pand van Eisinga is in het bezit van de gemeente Waadhoeke, de voormalige koffiebranderij is van Hendrick de Keyser (een vereniging die zich inzet voor het behoud van waardevolle gebouwen) en de voormalige bakkerij is dan weer van het Eise Eisinga museum zelf. En om het maar simpel te stellen: wie betaalt wat bij een verduurzamingsronde? Zijn alle partijen überhaupt bereid om tot verduurzamen over te gaan? En dat is bijna een must, want de panden zijn via doorgangen met elkaar verbonden en maatregelen hebben invloed op het totale museum.
Een van de doelstellingen van het symposium was om via de casussen van de musea in Franeker en Joure aan andere musea te laten zien hoe complex verduurzamen kan zijn, maar dat het wel degelijk mogelijk is. Dat komt op de eerste plaats, zo stelde Hans de Witte, omdat toch vooral het gedrag van mensen het verbruik van energie bepaalt, en niet, zoals wel vaak wordt gedacht, de mate waarin een pand geïsoleerd is. Dat begint dus met dat zogeheten good housekeeping - een term die eigenlijk altijd wel valt als er ergens verduurzaamd moet worden. Dus door middel van meetapparatuur in kaart brengen waar de energiekosten door verklaard kunnen worden en daarna, met soms heel eenvoudige ingrepen, proberen om het verbruik te drukken. Zo is het altijd verstandig om ‘s avonds, in welk pand ook, de gordijnen voor de ramen te sluiten om zo de opgewekte warmte binnen te houden. En mocht je als eigenaar van een monumentaal pand nu echt aan het verduurzamen willen en dus bijvoorbeeld aan de zonnepanelen of de warmtepompen willen, dan is het volgens De Witte verstandig om er eerst iemand van de gemeente bij te halen. Want het gemeentelijke beleid is uiterst variabel en het is lastig om alleen de gang naar het internet te gebruiken om te bepalen wat er wel en niet mag.
Dat adviseert ook Harm Haitsma, die sinds jaar en dag consulent is bij de Monumentenzorg en die eveneens op het symposium sprak. Van de veelgehoorde klacht dat je aan een monumentaal pand zo weinig mag veranderen, zo stelde hij, is weinig waar. Er is juist van alles mogelijk (er worden namelijk ontzettend veel vergunningen verleend op jaarbasis), maar het is wel maatwerk dat intensief met de desbetreffende gemeente moet worden besproken. Wederom: haal er dus eerst iemand van de gemeente bij. Een onrustwekkende constatering had Haitsma ook: het valt hem op dat het onder de huidige generatie bouwkundigen ontbreekt aan kennis van bouwfysica en dat de kans dus best groot is dat de mensen van een aannemer niet goed weten hoe ze om moeten springen met de fysische aspecten van een gebouw, dus met zaken als licht, warmte, lucht, vocht en geluid. Kortom, zo’n beetje de kern van een op verduurzaming gerichte verbouwing. Je zou als partij kunnen controleren of de aannemer in kwestie beschikt over een keurmerk van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (de ERM), maar zelfs dat biedt geen waarborg voor kwaliteit op het terrein van de bouwfysica, stelde Haitsma. En waak ook voor het probleem van hittestress: in een goed geïsoleerd gebouw met veel glas is het in de zomer, als de temperatuur oploopt, vaak enorm warm. Een hoopvolle mededeling was er overigens ook: net als andere op het symposium aanwezige specialisten benadrukte ook Haitsma dat een klein beetje isolatie al heel veel doet. Denken dat je met elke centimeter aangebracht isolatiemateriaal evenredige stappen zet klopt niet, de eerste laag, een eerste centimeter isolatiemateriaal is al meteen heel erg doeltreffend. Je hoeft als organisatie dus niet per definitie flink in de buidel te tasten. En voor die kosten tipte Haitsma nog de website degroenegrachten.nl, ooit in het leven geroepen door wijlen Wubbo Ockels. Het is een degelijk startpunt om te bepalen hoeveel geld een op verduurzaming gerichte verbouwing zal gaan kosten. Want, en dat is dan weer het slechte nieuws, het maken van een plan om te verduurzamen is vaak erg duur, daar is bijna geen ontkomen aan.
En opnieuw: wie gaat dat betalen? Op die kwestie kon onder meer worden ingegaan door Isja Finaly, die namens de Hendrick de Keyser-stichting op het symposium aanwezig was. De stichting is eigenaar van een van de panden van het planetarium, maar is daarnaast ook eigenaar van 500 andere monumentale panden in Nederland. Gebruikers van veel van die panden, zoals de Stichting Koninklijk Eise Eisinga Planetarium in Franeker, betalen huur aan de stichting om het pand te mogen gebruiken. Verduurzaming - zeker een ingrijpende - van de monumentale panden is een nog relatief nieuwe opdracht voor de stichting. Finaly rekende voor dat het op korte termijn verduurzamen van alle panden financieel niet haalbaar is omdat er gewoon niet genoeg geld voor is, waardoor er nu vaak gewerkt wordt met een huurverhoging om toch stappen te kunnen zetten. Op deze manier vloeit er gaandeweg geld terug naar de stichting en kan de huur in de toekomst weer omlaag worden gebracht. De financiële middelen achter de eerste rondes van het KlimOp-programma werden ingezet voor het verstrekken van adviezen en het (laten) opstellen van businessmodellen. Op het symposium richtten de uitgenodigde partijen zich aan het eind ook nog tot Gert-Jan Bouma, die als projectleider van de provincie Friesland aanwezig was. Op de vraag of KlimOp ook in de toekomst zou blijven bestaan reageerde hij voorzichtig. De financiële middelen voor KlimOp zijn afkomstig uit zogeheten SPUK-gelden, een door het Rijk toegekende Specifieke Uitkering (SPUK) die door gemeenten en provincies gebruikt kan worden om doeleinden als verduurzaming te realiseren. Op dit moment is het pot om in Friesland cultureel erfgoed te ondersteunen op. Maar Bouma verwacht wel dat er in de loop van het volgende kalenderjaar nieuw budget beschikbaar komt. Over de hoogte van het bedrag en de voorwaarden is op dit moment echter nog niets te zeggen.

De entree van Museum Joure

Een van de historische panden op het terrein van museum Joure

Het meest waardevolle deel van het Planetarium in Franeker, de door Eise Eisinga gebouwde planetariumkamer

De entree van het planetarium in Franeker