FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Lees de handleiding hieronder voor meer informatie of klik in de kaart voor archeologisch advies. 

Archeologisch beleid

Archeologisch erfgoed kan zich bevinden in musea en depots, maar ligt hoofdzakelijk nog in de bodem, op de plekken waar mensen in het verleden hun sporen hebben achtergelaten. Archeologisch erfgoed bestaat niet alleen uit voorwerpen, maar ook uit de door de mens gegraven kuilen en sloten en door hen omgewoelde en opgeworpen bodemlagen. Deze sporen en voorwerpen worden samen het archeologisch bodemarchief genoemd.

In de afgelopen decennia is in Nederland steeds duidelijker geworden dat het archeologische bodemarchief in rap tempo verdwijnt. Er bleek een betere bescherming nodig. Landelijk startte begin negentiger jaren een ontwikkeling naar een betere bescherming van het bodemarchief.

Bovengenoemde ontwikkeling werd ondersteund met het Europees Verdrag van Malta, dat door Nederland in januari 1992 werd bekrachtigd. Het verdrag geeft blijk van een toegenomen bezorgdheid om het bodemarchief: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard moeten worden. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is archeologisch onderzoek nodig. Uitgangspunt hierbij is dat de verstoorder het onderzoek betaalt.

Door middel van de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het Verdrag van Malta in 2007 in de Monumentenwet 1988 verwerkt. De verantwoordelijkheid voor de archeologie is in deze wet voor het grootste deel bij gemeenten komen te liggen. Zie voor wetsteksten de site van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed(eksterne keppeling).

FAMKE algemeen

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provinciedekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van ‘streven naar behoud' tot ‘geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering. Met andere woorden: door middel van de twee advieskaarten kan worden nagegaan welke onderzoeksinspanning gevraagd wordt op een bepaalde plaats. De provincie Fryslân zal deze informatie gebruiken om de plannen die aan haar worden voorgelegd te beoordelen op de archeologische implicaties. Tevens zal de advisering worden gebruikt voor beleidsadvisering door de dienst richting het college van Gedeputeerde Staten.

Kwaliteit van de FAMKE

De FAMKE is geen statisch product: zij wordt voortdurend naar de laatste inzichten aangepast. Zo worden nieuw ontdekte archeologisch waardevolle terreinen toegevoegd en wordt de advisering na toetsing in het veld zo nodig bijgesteld. De provincie streeft ernaar om de FAMKE regelmatig te actualiseren, waardoor een steeds nauwkeuriger beeld ontstaat van de archeologische situatie. Het is daarom van belang dat u de meest recente versie gebruikt. Op deze site wordt de meest actuele versie aangeboden.  De FAMKE wordt ook in samenwerking met gemeenten doorontwikkeld. Een groot aantal gemeenten heeft inmiddels in samenwerking met de provincie een zogenaamde gemeentelijke verdiepingsslag uitgevoerd. Hierdoor wordt beter en nauwkeuriger inzicht verkregen in de aan- en afwezigheid van (verwachte) archeologische waarden in bepaalde gebieden. De adviezen zijn in een dergelijke verdiepte gemeente nauwkeuriger en de FAMKE wordt daarmee efficiënter.

De adviezen

De archeologische adviezen op de FAMKE zijn gebaseerd op onze kennis van al bekende archeologische terreinen en op zogeheten archeologische verwachtingen, die op hun beurt weer gebaseerd zijn op bronnen als de bodemkaart, veldwerk en literatuurstudie.

De adviezen bestaan uit twee delen:

  • Er wordt aangegeven óf er in geval van een bodemingreep met een bepaalde oppervlakte onderzoek noodzakelijk is en;
  • Zo ja, wat voor soort onderzoek dit dient te zijn. Minimumrichtlijnen voor deze onderzoeken zijn bijgevoegd. Deze richtlijnen geven een aanzet voor een Plan van Aanpak dat voor elk archeologisch onderzoek de basis vormt.

Advies 1

Bij elk advies is aangegeven wat de minimale grootte van een plan is, wil er een onderzoek noodzakelijk zijn. Zo is er bijvoorbeeld bij het advies ‘Steentijd: karterend onderzoek 2' aangegeven dat dit onderzoek alleen nodig is indien het plan groter is dan 2500 m². De keuze voor ondergrenzen is zowel gebaseerd op het wetenschappelijke belang van archeologisch onderzoek op een bepaalde plaats, als op het feit dat onderzoek niet altijd een substantiële bijdrage kan leveren aan de kennis van de archeologische waarden op provinciaal niveau wanneer het om een relatief kleine ingreep gaat. De ondergrenzen zijn gebaseerd op ervaringscijfers uit Fryslân en andere provincies.

Advies 2

Als de ingreep groot genoeg is om onderzoek noodzakelijk te maken, wordt aangegeven waaruit dit onderzoek zou moeten bestaan. Daarbij is allereerst rekening gehouden met de kans dat er op een bepaalde plaats archeologische resten kunnen worden aangetroffen (kwantitatieve verwachting). Ook speelt mee hoe gaaf de eventuele archeologische naar verwachting nog zijn (kwalitatieve verwachting). Sommige gebieden zijn bijvoorbeeld afgedekt door een natuurlijke kleilaag of een veendek. Deze lagen kunnen archeologische resten goed beschermen. Aan de andere kant kan het bodemarchief juist verstoord zijn, door bijvoorbeeld ploegen of afgravingen.

In het advies klinkt ook door hoeveel goed bewaarde resten uit een bepaalde periode er in Fryslân worden verwacht (zeldzaamheid van de gaafheid). Zo kan het zijn dat er uit een bepaalde periode nog weinig goed bewaarde resten over zijn. Gebieden waar weliswaar relatief weinig van dergelijke resten worden verwacht, maar waar de kwaliteit van die resten waarschijnlijk wel hoog is, krijgen een aangepast advies.

Ten slotte is de stand van onderzoek in het advies betrokken. Het kan bijvoorbeeld zijn dat over een bepaald gebied of periode relatief weinig bekend is. Bovendien zijn bepaalde vindplaatsen (nu nog) moeilijk op te sporen. Het advies is hier dan op toegespitst.

Hoe wordt de grootte van een ingreep bepaald?

Onder een ‘grootte van een ingreep' wordt verstaan de totale oppervlakte van een bestemmingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Mocht een ingreep kleiner zijn dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone wordt aangegeven, dan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Bij een overschrijding van die grens is dat natuurlijk wel het geval. Met de oppervlakte van een ‘ingreep' wordt dus niet de letterlijke omvang van de verstoring van de bodem bedoeld, maar de oppervlakte waarvan de bodem door bestemmingswijziging nu of in de toekomst verstoord kan gaan worden. Met andere woorden: de grootte van de ingreep is gelijk aan oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch wordt mogelijk gemaakt. Bovenstaande geldt ook voor projectbesluiten. In geval van een bodemsanering of ontgronding geldt de oppervlakte van het te ontgraven gebied als de ingreep.

Conserverende bestemmingsplannen

Conserverende bestemmingsplannen zullen weinig bestemmingswijzigingen bevatten, zodat de oppervlakte van de ingreep vaak substantieel kleiner is dan het totale plan. Het is wel noodzakelijk om - indien bekend op de FAMKE- de archeologische terreinen in het plan op te nemen en een passende bestemming te geven, waarbij het behoud van archeologische waarden in de grond gewaarborgd wordt.

Agrarische bouwvlakken

Agrarische bouwvlakken die uitgebreid worden middels een wijziging ex artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, worden uitgezonderd van archeologisch onderzoek, tenzij er binnen de uitbreiding sprake is van bekende archeologische waarden. Deze waardevolle archeologische terreinen dienen te worden ontzien en/of nader onderzocht op behoudenswaardigheid ervan.

Meerdere advieszones in een plan

Vooral bij de grotere (bestemmings-)plannen bestaat de kans dat het plan in verschillende advieszones valt. In dat geval dient de planindiener aan de hand van de adviezen op de FAMKE per zone te bepalen of en welk soort onderzoek er moet worden uitgevoerd. Zijn er bijvoorbeeld enkele terpen of dobben in het plan aanwezig, dan dient daar een waarderend onderzoek te worden uitgevoerd, terwijl in andere gedeelten van het plan karterend onderzoek vereist kan zijn. In weer andere delen kan onderzoek in het geheel niet noodzakelijk zijn.

Wanneer het (bestemmings-)plan veel verschillende zones beslaat, is het raadzaam om een archeologisch onderzoeksbureau een onderzoeksstrategie te laten bepalen, waarbij de verschillende vragen toch beantwoord worden. Het streven is om het onderzoek in één keer uit te laten voeren, waardoor er ook maar een keer gerapporteerd hoeft te worden.

De adviezen voor de periode steentijd - bronstijd

Steentijd: Streven naar behoud- wettelijk beschermde monumenten

Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de steentijd bevatten. Deze terreinen zijn wettelijk beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen (artikel 11 van de Monumentenwet 88, lid 2a). Wanneer er plannen bestaan die het bodemarchief ter plaatse kunnen schaden (aanleg leidingen, bouwwerken, wegen e.d.) is daarom een vergunning van de Minister van Cultuur noodzakelijk, en dient bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) daartoe een aanvraag te worden gedaan. Aan de begrenzingen van beschermde monumenten op de FAMKE kunnen geen rechten worden ontleend; voor de exacte begrenzingen van de wettelijk beschermde archeologische monumenten is het verstandig de RCE(eksterne keppeling) te raadplegen.

Steentijd: Streven naar behoud

Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de steentijd bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen, maar het kunnen ook terreinen zijn die bij gemeente of provincie bekend staan als archeologisch waardevol. Vaak zijn deze gebieden in het bestemmingsplan opgenomen als ‘archeologisch waardevol gebied', met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel. Wanneer dit nog niet het geval is, adviseert de provincie om dat, bijvoorbeeld wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, zo spoedig mogelijk te doen. De provincie raadt af om in deze gebieden ingrepen te verrichten die het bodemarchief kunnen schaden.

Soms hebben deze terreinen nu reeds een bestemming waarbij het oprichten van bouwwerken is toegestaan, zoals bijvoorbeeld een woonbestemming. In deze gevallen adviseert de provincie voor ingrepen van minder dan 50m² geen consequenties te verbinden aan de aanduiding 'streven naar behoud'. Mochten er bij het realiseren van deze kleine plannen bodemvondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog.

Steentijd: Waarderend Onderzoek - Vuursteenvindplaatsen

Dit betreft reeds bekende vuursteenvindplaatsen. Een gedeelte hiervan is mogelijk al verstoord. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 50m² deze vindplaatsen middels een waarderend archeologisch onderzoek te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek, dat zich vooral moet richten op de waarde en de begrenzing van de vindplaats, kunnen inzicht geven in de behoudenswaardigheid van de vindplaats. Tevens kunnen zij inzicht geven in de noodzaak om de vindplaatsen te bestempelen als ‘archeologisch waardevol', door de vindplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan als: archeologisch waardevol terrein, waarbij in de doeleindenomschrijving wordt gestreefd naar behoud van archeologische waarden op dat terrein. De resultaten van het onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Waarderend onderzoek - Kopjes

Deze gebieden betreffen afgedekte dekzandkoppen of -ruggen waar de kans groot is dat er zich archeologisch resten uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 50m² deze archeologisch zeer kansrijke locaties middels een waarderend archeologisch onderzoek te onderzoeken, waarbij duidelijk wordt wat de exacte omvang van de dekzandkop of -rug is, en waarbij duidelijk wordt of er zich archeologische resten bevinden. Op basis van de resultaten van het waarderend onderzoek zou het gebied bestempeld kunnen worden als ‘archeologisch waardevol', waarbij geldt dat men moet streven naar behoud ervan (zie advies ‘streven naar behoud'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Waarderend onderzoek - Dobben

Deze aanduiding wordt op de steentijdkaart gegeven aan de nu bekende dobben en de directe zone daaromheen. Dobben (pingoruïnes en soms ook vennen) en de directe omgeving daarvan kunnen namelijk belangrijke archeologisch en paleobotanische resten herbergen. Echter, niet alle dobben zijn pingoruïnes of vennen. Daarbij komt dat niet alle pingoruïnes of vennen en/of hun nabije omgeving in vroeger tijden bewoond. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² deze dobben te laten onderzoeken door middel van een archeologisch waarderend onderzoek. Dit waarderend onderzoek kan inzicht geven in de aard van de dobbe en de behoudenswaardigheid van eventueel aangetroffen archeologische resten. Op basis van de resultaten en aanbevelingen van het uitgevoerde onderzoek kunnen dan eventueel maatregelen genomen worden om de dobbe te behouden, of de ingrepen in de dobbe of directe omgeving archeologisch te laten begeleiden.

Steentijd: Karterend onderzoek 1 (12 boringen per hectare)

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten in nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen (zie advies ‘waarderend onderzoek - kopjes'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare)

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen bijvoorbeeld inzicht geven aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol en het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan bevelen wij aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen (zie advies ‘waarderend onderzoek - kopjes'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Karterend onderzoek 3 (3 boringen per hectare)

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol, de diepte en het reliëf van de zandlagen in de bodem. Bij aanwezigheid van een podzolbodem, bevelen wij aan het boorgrid te verdichten tot zes boringen per hectare (zie advies ‘karterend onderzoek 2'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Quickscan

Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd (zie advies ‘waarderend onderzoek vuursteenvindplaatsen' en ‘waarderend onderzoek dobben') . De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Steentijd: Onderzoek bij grote ingrepen

Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Aanbevolen wordt om hiervoor contact op te nemen met de provinciaal archeoloog.

Steentijd: Geen onderzoek noodzakelijk

Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Adviezen voor de periode ijzertijd - middeleeuwen

Middeleeuwen: Streven naar behoud - wettelijk beschermde monumenten

Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode ijzertijd en later bevatten. Deze terreinen zijn wettelijk beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen (artikel 11, lid 2a). Wanneer er plannen bestaan die het bodemarchief ter plaatse kunnen schaden (aanleg leidingen, bouwwerken, wegen e.d.) is daarom een vergunning van de Minister van Cultuur noodzakelijk, en dient bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) daartoe een aanvraag te worden gedaan. Aan de begrenzingen van beschermde monumenten op de FAMKE kunnen geen rechten worden ontleend; voor de exacte begrenzingen van de wettelijk beschermde archeologische monumenten is het verstandig de RCE(eksterne keppeling) te raadplegen.

Middeleeuwen: Streven naar behoud

Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen, maar het kunnen ook terreinen zijn die bij gemeente of provincie bekend staan als archeologisch waardevol. Vaak zijn deze gebieden in het bestemmingsplan opgenomen als ‘archeologisch waardevol gebied', met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel. Wanneer dit nog niet het geval is, adviseren wij om dat, bijvoorbeeld wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, zo spoedig mogelijk te doen. Wij raden af om in deze gebieden ingrepen te verrichten, die het bodemarchief kunnen schaden.

Soms hebben deze terreinen nu reeds een bestemming waarbij het oprichten van bouwwerken is toegestaan, zoals bijvoorbeeld een woonbestemming. In deze gevallen adviseert de provincie voor ingrepen van minder dan 50m² geen consequenties te verbinden aan de aanduiding' streven naar behoud'. Mochten er bij het realiseren van deze kleine plannen bodemvondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog.

Middeleeuwen: Waarderend onderzoek - Terpen

Deze gebieden betreffen archeologische vindplaatsen, te weten terpen of terpzolen, die archeologische vondsten en sporen bevatten. Ook afgegraven terpen, waarvan de terpzool slechts nog rest, kunnen nog waardevolle diepere sporen bevatten, zoals waterputten en sloten. De precieze waarde en omvang van deze terpen of terpzolen is echter nog niet bekend.

De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 50m² een waarderend booronderzoek te laten uitvoeren, waarbij duidelijk wordt wat de waarde van de bestaande vindplaats is. Op basis van de resultaten van het waarderend onderzoek kan het gebied eventueel bestempeld worden als ‘archeologisch waardevol', waarbij geldt dat men moet streven naar behoud ervan (zie advies ‘streven naar behoud'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Middeleeuwen: Karterend onderzoek 1 (6 boringen per hectare)

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Worden er een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats.

Middeleeuwen: Karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare)

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2500m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.
Mochten er een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Middeleeuwen: Bepalen dorpskern

In de huidige versie van de FAMKE zijn AMK-terreinen die een dorpskern betreffen, en waarvan de begrenzingen nog onzeker zijn, opgenomen als symbolen. De begrenzingen van de terreinen zullen in de komende tijd in de FAMKE worden opgenomen. Het is raadzaam om, in geval van een geplande ingreep of nieuw op te stellen bestemmingsplan dat dit symbool omvat of zich in de nabijheid ervan bevindt, de precieze begrenzing van een dergelijk terrein op te vragen bij de provinciaal archeoloog. De provincie adviseert overigens in geval van deze dorpskernen overeenkomstig de ‘gewone' AMK-terreinen.

Middeleeuwen: Geen onderzoek noodzakelijk

Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode midden-bronstijd - vroege Middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.  

Voor meer informatie over de FAMKE, provinciaal archeologisch beleid en voor het melden van vondsten:

Heeft u behoefte aan meer informatie of vragen? Neem dan contact op met Gilles de Langen (provinciaal archeoloog) via ons Klantcontactcentrum: 058 - 292 59 25 of provincie@fryslan.frl.

Voor meer informatie over archeologisch rijksbeleid:

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed(eksterne keppeling): telefoonnummer 033 - 42 17 456.